Een rijke boerin uit Freixo Verde ging elke zondag trouw naar de mis in het dorpje Vila Verde do Vale. De mis begon nooit voordat zij er was.
Op een dag was ze, uiteraard, erg laat, en de dienstdoende pater begon de mis alvast. De boerin kwam halverwege haar tocht naar de kerk mensen tegen die de terugtocht al begonnen waren.
Woedend moet ze iets geroepen hebben als “Háááááááált!!!” “Ik eis dat er nu, hier in het midden tussen Freixo Verde en Vila Verde do Vale, een igreja gebouwd gaat worden, en een stad eromheen também!”
De kerk kwam er, het dorp met de naam Háált ook. Later werd dat Aalt of Alte.
Om met het goede nieuws te beginnen, het lijkt allemaal heel aardig te kloppen. Vila Verde do Vale bestaat, net als Freixo Verde. En ook Alte staat op de kaart, min of meer tussen Vila Verde do Vale en Freixo Verde in. Op diezelfde kaart staat ook een kerk, a Igreja Matriz de Alte, ook wel Igreja de Nossa Senhora da Assunção genoemd. Het was leuker geweest wanneer het de Igreja de Nossa Agricultora Muito Rica do Freixo Verde zou heten, maar goed, we leven tenslotte in een katholiek land.
Karakteristiek dorpje
We trekken onze sapatos desobedientes aan en stellen de navigatie in. Zuidwaarts over de IC1, afslag Messines, rotonde na rotonde volgend tot het bordje Alte zich aandient. Tijdens de tocht verwikipedieëren we ons van het feit dat Alte een totale oppervlakte van 94,69 km2 heeft, en in 2001 2176 inwoners had. Alte wordt wel getypeerd als het meest karakteristieke dorp van de Algarve. Dat is mooi meegenomen.
Met de kerktoren in zicht wordt de auto op de Av. 25 de Abril geparkeerd. Het lijkt er op dat Alte vanaf deze plek makkelijk te voet te verkennen is.
Boze boerinnenkerk
Wit, hoog, imposant en een beetje plomp. Hij lijkt bovendien veel te groot voor een stadje als Alte. Je komt niet om de Igreja Matriz heen. Binnengekomen via een portaal in Portugese laatgotische stijl zijn de drie beuken te zien. Het ingelegde gebogen plafond is 16e-eeuws, de blauwwitte tegels op hun beurt zijn 18e-eeuws. De boerinse boosheid is duidelijk niet voor niks geweest, het ziet er nog altijd fantastisch uit.
When in Alte, do as the Altenaren do. Slenter door de kleine omhoog en omlaag gaande straatjes en beschaduwde steegjes die nog niet opgewarmd zijn door de zon. Een bica in één van de vele koffietentjes voor de on-Algarviaanse prijs van 50 cêntimos.
Het is hier prettig dwalen, maar toch willen we graag nog wat meer zien. De dona do café zegt dat er twee dingen zijn die per se gezien moeten worden, de Fontes – een Pequena en een Grande – en de Cascatas. Buiten is het struikelen over de bordjes ‘Fontes’, dus de keus is makkelijk.
De Fontes
Ten oosten van het centrum, langs het restaurant met de pakkende naam Restaurante Fonte Pequena – een mentale notitie makend want erg mooi uitziend maar helaas gesloten – waar de oude keienstraat een bocht naar rechts maakt, dáár is de Fonte Grande.
Een fraai onderhouden parkachtige omgeving, bankjes om te zitten, een amfitheater waar ‘s zomers concerten gegeven worden, een bruggetje hier en daar, een klein café met de nodige versnaperingen en het geheel is gelardeerd met tegels waarop gedichten van de in Alte geboren Cândido Guerreiro te lezen zijn. Ah ja, en water! Veel water. Kabbelend, borrelend en met badderende locals bovendien.
En de Fonte Pequena dan? Op de terugweg wordt duidelijk dat die makkelijk over het hoofd gezien wordt. Het is een openbare plek om lege flessen te vullen met Alte’s bronwater.
De waterval
We krijgen er dorst van en ingeburgerd als we zijn besluiten we uitgebreid te gaan lunchen. Restaurant ‘O Folclore’. Wie klompendansers verwacht komt bedrogen uit, wie een meer dan uitstekende biefstuk zoekt niet. De één met molho de pimenta, de andere met queijo de cabra en het geheel weggespoeld met een uitstekende Terras de Demo.
Zwalkend westwaarts dan, waar volgens de vriendelijke serveerster – ze heeft twee kinderen, waarvan eentje laatst in het ziekenhuis lag; maar niets al te serieus hoor, haar moeder heeft problemen en zelf kwakkelt ze de laatste tijd ook met haar gezondheid – de waterval te vinden moet zijn. Op de rotonde staat niks aangegeven, maar het bordje P – Parque doet ons vermoeden dat het de goede richting is. En waarachtig, vallend water! Vanaf de parkeerplaats goed te zien, maar omdat beneden, pal bij de waterval, op een groot grasveld, duidelijk mensen te zien zijn wagen we de stap naar beneden ook. Het weggetje is steil, en met het besef dat we ook nog terug moeten doen we rustig aan.
De waterval zelf is indrukwekkend, het water helder, de lagune sprookjesachtig mooi. Maar de picknicktafels, ooit van strak beton, leisteen en staal zijn kapot en doorgeroest. De niet eens zo oude bar die aan de rand van het zojuist kort gemaaide grasveld staat, lijkt al jaren niet gebruikt te zijn. Volgende keer nemen we een boterhammetje mee, en een flesje koude witte plons want het is wel de perfecte plek voor een picknick. Helaas hebben we niks bij ons, zelfs geen flesje water.
Na een uurtje zwijgen, zennen en tot bezinning komen is het de hoogste tijd om de zware terugtocht aan te vangen. Hetzelfde weggetje lijkt een stukje steiler dan op de heenweg, zodat we moe, bezweet, hijgend maar zeer voldaan boven komen.
Met inachtneming van wat Willem Kloos een jaar of honderd geleden terecht opmerkte “‘Natuur is mooi, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben” duiken we weer ‘O Folclore’ binnen, nadenkend of we een nachtje zullen blijven of toch aan de terugtocht gaan beginnen. Het tweede kruikje koele Vinho de Pressão neemt het besluit voor ons.